Portret in het licht van Kunstgeschiedenis: Romaans (1)

Portret + Middeleeuwen

De geschiedenis van de middeleeuwen (ca. 500 tot ca. 1500) in Europa vormen is de periode tussen de Oudheid en de vroeg-moderne tijd. De middeleeuwse maatschappij en beschaving zijn ontstaan uit drie duidelijk te onderscheiden bronnen: de Grieks-Romeinse beschaving, het christelijk geloof - die beide op het grondgebied van het Romeinse Rijk ontstonden en zich verder ontwikkelden - en de Germaanse tradities, die binnenvallende volkeren later meebrachten.
De middeleeuwen is de periode tussen het uiteenvallen van het West-romeinse rijk en de renaissance. Het Byzantijnse rijk verviel rond 500 in complete chaos.
  • Geen centraal gezag meer
  • Wetteloosheid
  • Grote volksverhuizingen
  • Germaanse stammen trokken plunderend rond
Germanen namen veel over van de Romeinse cultuur, waaronder het christendom: de-bisschop van Rome werd leider kerk en paus. Karel de Grote maakte de chaos enigszins overzichtelijk in de achtste eeuw. Hij stichtte een nieuw christelijk rijk: het Karolingische Rijk, en werd er zelf keizer van. Een eeuw later viel dit rijk weer uiteen, met name door de invallen van de Vikingen en de Hongaren. Rond het jaar 1000 vestigden die volkeren zich in Europa en werden christen, vanaf dat moment nam macht en welvaart snel toe.


Invloed van de kerk

De kerk bepaalde het dagelijks leven: gelovigen moesten zich richten op het hiernamaals, en het aardse minachten. Deze ideologie is bedacht door Augustinus (340-430). Volgens hem gebeurde alles zoals God het van tevoren had gewild en diende de mens zich te schikken naar de situatie waarin hij zich bevond. De rijken moesten de armen beschermen, en de armen moesten de rijken gehoorzamen. Door een goed leven te leiden konden ze een plek in de hemel verdienen. Om aan de aardse verlokkingen te ontsnappen gingen veel mensen het klooster in om te bidden en werken (ora et labora).


De schilderkunst
Monniken aan het werk 820 n. Chr.
 en vakmanschap


Er zijn drie categorieën waarin de schilderkunst te verdelen is:

1. Handschriftversieringen : monniken waren de enige die lezen en schrijven konden. Zij vervaardigden (handmatig) de Bijbel-boeken. Naast de teksten werd er veel aandacht geschonken aan de initialen; ze werden versiert met bloem- en plantmotieven of dier- en mensfiguren. Vaak besloegen ze een hele pagina.

2. Miniaturen: er werden getekende of geschilderde illustraties gemaakt door de monniken. Zoals bijvoorbeeld de evangeliaria; afbeeldingen van evangelisten of een andere heilige met aureool.


3. Fresco's: schilderingen waarbij kleurstoffen (op eiwitbasis) op de nog natte kalklaag zijn aangebracht. 

De romaanse kunst ontstond vanaf ca. 1000, min of meer gelijktijdig op verschillende plaatsen in Europa. Er werd overal gebouwd met ronde bogen, zware muren en kleine vensters. Het dak werd vervangen door een tongewelf. De kerken werden versierd met beeldhouwwerk en muurschilderingen, met als belangrijkste thema: het laatste oordeel. Ook waren er veel afbeeldingen te vinden van bijvoorbeeld Christus en Maria. Om figuren van elkaar te onderscheiden kregen ze symbolen, elke heilige had zijn eigen symbolen.
Beelden waren in plaats van realistisch eerder symbolisch en hiërarchisch. In de latere gotiek daarentegen werden afgebeelde figuren realistisch afgebeeld. Originaliteit van de kunstenaar was niet belangrijk: wanneer je zo getrouw mogelijk kon naschilderen was je een goed kunstenaar. Opleiding geschiedde door de gilden. Veel kunstenaars zijn ook anoniem gebleven: het draaide niet om de schilder maar om het geschilderde. 


Duccio Maesta
Opdrachtgevers waren vooral afkomstig uit de kerk en de adel (vorstenhuis). Wanneer je let op de vormgeving van figuren en dieren in de romaanse periode, is die terughoudend en is ze het decoratief van de kerk. Het formaat van de heiligen sloeg terug op hun belang en plaats in de compositie. Zo worden Maria en Christus altijd groter afgebeeld dan heiligen die hen omringden. In de gotiek, anderhalve eeuw later, werden versieringen in de kerken uitbundiger en realistischer.


Scholing in handen van de Kerk

Bijbelverhalen werden gevisualiseerd omdat men niet kon lezen of schrijven (ramen, muurschilderingen, beelden en toneelstukken). Paas- en kerstspelen werden opgevoerd in de kerk. Religieuze verhalen werden gedramatiseerd in mysteriespelen. Gregorius stichtte de eerste kerkelijke school waar men artes liberalis onderwezen kreeg (zeven vrije kunsten: grammatica, rhetorica, dialectica, arithmatica, geometrica, astronomica, musica) en geneeskunde, recht, kerkgeschiedenis en theologie.
Economische bloei zorgde gaandeweg voor opleving van de cultuur. Universiteiten werden opgericht, klassieke werken werden herontdekt en Thomas van Aquino ontwikkelde theologie. Architectuur werd belangrijk: kerken en kathedralen gebouwd ter ere van God, maar ook als prestige voor de steden. 




Portretten



Het portretschilderen bestond nog niet als aparte discipline. De Mariaverering speelde wel een grote rol. Aan de hand van de vele Madonna's die in deze periode zijn geschilderd, zou deze kunnen vergelijken met de schematische opbouw van het portret. Onder een portret wordt een afbeelding van een bepaald persoon verstaan. Het model poseert en degene die het portret maakt, noemen we de portrettist. De houding van het model noemen we pose. Het aanzicht van het portret is grofweg in drie aanzichten onder te brengen: en face (van voren), en profil (van opzij) en trois quart (drie kwart)
Ieder gezicht is anders, toch zijn er een aantal verhoudingen die bij iedereen nagenoeg hetzelfde zijn. Als je goed naar gezichten kijkt dan zie je bepaalde grondvormen steeds weer terugkomen. Daarom kun je een tekening van een gezicht meestal het beste heel geleidelijk en vanuit eenvoudige grondvormen proberen op te bouwen. Voor het tekenen van een gezicht bestaan een paar regels voor de ideale verhoudingen. 
De basisvorm van een hoofd is eivormig en van voren lijkt een gezicht op een ovaal. Het gezicht is ongeveer symmetrisch langs een verticale lijn in het midden. Het gezicht op te delen in drie ongeveer gelijke delen :
     a : Bovenste deel met het voorhoofd.     b : Middendeel met ogen en neus.     c : Onderste deel met de mond.

Wanneer de verhoudingen goed zijn opgezet, breng je eerst de schaduwpartijen aan. Door precies te kijken hoe de persoon eruit ziet kun je het portret gaan laten lijken op degene die je tekent of schildert.